Swiebertje

maart 2016

Swiebertje

 

Een varken loopt niet weg van de groep. Een varken wil bij de groep blijven. En zeker een big wil de veiligheid van de eigen meute.

Ik weet dat, omdat er wel eens een varken uitbreekt. Hij loopt per ongeluk door de draad, of door een deurtje dat ik onhandig heb afgesloten. Zo’n varken vind ik altijd terug ergens in de buurt van het hek of het hok, zoekend naar een plek om terug te gaan naar de andere varkens. Daar is ie veilig, daar hoort ie thuis.

Onze big liep aan de andere kant van het weiland van onze buurman. Langs de sloot en van ons, de boerderij en de groep vandaan. Het was op een zondagmiddag, maar dat had iedere dag van de week kunnen zijn. Het kwam mij nu echter goed uit omdat, ten eerste, ik thuis was en het dus zag gebeuren en ten tweede, Harm, mijn buurman, ook thuis was en mij dus kon helpen. We zijn met de auto omgereden, zodat we het biggetje eigenlijk tegemoet konden lopen. Maar we zagen helemaal geen biggetje meer. Waar is het gebleven? Welke kant is hij opgelopen? Ik vond het heel erg. Ik vind het heel sneu voor zo´n klein beestje dat hij in zijn eentje de weide wereld is ingelopen en niet weet waar hij naar toe moet. Daarnaast vind ik het heel vervelend dat er een varken van mij vrij rondloopt in de polder. Ik wil natuurlijk niet dat hij gaat woelen in andermans land. Varkens horen op mijn eigen erf. Zo is dat nou eenmaal.

Harm stelde voor dat ieder van ons langs een sloot terugloopt. Als het beestje in de sloot is beland kunnen we het er nog uitvissen. Harm is van origine een schapenboer. Schapen belanden vaak in de sloot. Ik ben varkensboer en weet dat varkens niet zomaar in een sloot lopen. Ik weet ook dat varkens goed kunnen zwemmen. Maar in dit geval hield ik alles voor mogelijk. Het beestje was al, tegen mijn redenatie in, van de groep weggelopen. We zochten dus de sloten af.

Aan het eind van de sloot liepen we, twee sloten verder, weer ieder langs een sloot terug. Een tekening zou in dit geval verhelderend werken. Op driekwart van die terugweg wees Harm mij op een bultje aan de slootkant waarlangs ik liep. Het bultje had twee oortjes, gespitst naar voren, was zwartwit gevlekt en lag plat op zijn buik, pootjes naar voren. Toen ik dichterbij kwam zag ik ook een staartje in een krul er achterop. Het biggetje was, zoals dat heet, in dekking gaan liggen. Oh, heerlijk! Daar is het beestje weer dat ik al die tijd kwijt was. Nu komt alles goed.

In een weide bocht lopen Harm en ik om het beestje heen. Als geroutineerde varkenshoeders leiden we het beestje terug naar de boerderij. Vlakbij de boerderij ontdekte het biggetje de andere varkens weer. Hij liep de sloot in en aan de andere kant van de sloot er weer uit, naar de groep. Het verloren schaap was weer terecht. Prachtig.

Het pilsje daarna smaakte ons verrukkelijk. We bespraken de wetenschap dat een sloot geen goede weideafscheiding is voor varkens, dit in tegenstelling tot koeien. Dat is de praktische les.

Maar ik hield het unheimische gevoel dat een varkentje zo gedesoriënteerd kan zijn dat hij zo maar van de groep wegloopt. Het beeld van dat zoekende beestje. Die kont met dat krulstaartje die niet weet waar hij heen moet. Hem roepen heeft geen zin. Hij kent je niet meer. Je kan hem niet helpen. Hij loopt van je weg, z’n eigen gangetje, alleen op de wereld. Gedoemd om te gaan zwerven. Swiebertje.